26 maart 2019
In Zeeland gaat het om 38 werkgevers die subsidie voor ruim 1.900 trajecten hebben aangevraagd met een totale kosten van 3,6 miljoen euro.
Meer dan 70% van de aanvragen ingediend voor het 3e tijdvak heeft betrekking op opleiding en instroom van nieuwe medewerkers. Het gaat om 76.341 trajecten, waarvan 19.771 voor BBL’ers. Ook voor hbo-duale opleidingsplaatsen zijn behoorlijk wat aanvragen ingediend: 3.855 in totaal. Het grootste deel van het subsidiebedrag is gemoeid met deze beide activiteiten.
Een relatief groot deel van het aantal aangevraagde trajecten heeft betrekking op korter durende opleidingen die in de vorm van maatwerk worden geboden. Hiermee is een relatief klein deel van het budget gemoeid. Naast aanvragen voor instroomtrajecten, zijn ook aanvragen ingediend voor opscholingstrajecten, waarbij medewerkers naar een hoger kwalificatieniveau worden geschoold. Het gaat dan om 10.840 trajecten, terwijl 18.450 trajecten zijn gericht op de scholing van praktijkopleiders en werkbegeleiders om de extra instroom goede beroepspraktijkvorming te kunnen bieden. Het SectorplanPlus biedt ook de mogelijkheid om met ontslag bedreigde medewerkers om te scholen naar patiënt-/cliëntgebonden functies. Hiervoor zijn 777 aanvragen ingediend. Verder konden in het 3e tijdvak oriëntatiebanen apart worden begroot in de aanvraag. Dit heeft geresulteerd in 1.500 aangevraagde oriëntatiebanen in de VVT.
De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) heeft in een eerder stadium aangegeven in totaal 95 mln. euro beschikbaar te stellen voor het 3e tijdvak van het SectorplanPlus. Inmiddels is duidelijk geworden dat een deel van de ruimte die voor het 1e tijdvak beschikbaar was gesteld, niet wordt benut. Onderzocht wordt of dit bedrag (iets meer dan 20 mln.) toegevoegd kan worden aan de ruimte voor het 3e tijdvak, waardoor het ‘gat’ tussen het beschikbare en het gevraagde bedrag aanzienlijk wordt verkleind. Het ministerie zoekt voorts naar mogelijkheden om alle aanvragen te kunnen honoreren. Duidelijkheid daarover wordt echter pas verwacht op het moment dat het kabinet medio april de Voorjaarsnota publiceert.